Tocht: bereid je voor

Veilig op tocht

Een goede tochtvoorbereiding verschilt niet veel van de voorbereiding van een dropping. Natuurlijk hangt het ervan af of je leden zelfstandig de tocht zullen volgen of dat je er zelf als (bege-)leiding bij bent, maar altijd geldt toch dat hoe meer ze zelf doen -ook al gaat het soms fout- hoe meer ze leren.

Voor wie is de tocht bedoeld?

De leeftijd van de stappers bepaalt de lengte, de aard en de moeilijkheidsgraad van de tocht, kortom ‘de uitdaging’.

Aangeraden maximale dagafstanden:    

  • kapoenen: 5 km
  • kabouters/welpen 6-8 km
  • jonggivers: 10-12 km
  • givers: 15-20 km

Hoe meer opdrachten, spelen of andere activiteiten je inbouwt, hoe minder ‘kilometertijd’ er overblijft.

Maar niet alleen de leeftijd speelt een rol, de leden verschillen ook onderling. Zorg er dan ook voor dat je je leden goed kent. Is er iemand met hoogte- engte- of ruimtevrees? Indien ja, hou daar dan rekening mee en breng hem of haar niet in verlegenheid.

Voor kapoenen is begeleiding een noodzaak. Zorg er ook voor dat de tocht heel speels blijft. Laat bijvoorbeeld een groepje kapoenen voorop lopen met een leid(st)er. Zij tekenen met krijt pijltjes op de grond en zetten er soms boodschappen bij, de rest van de groep volgt de pijltjes. Wissel na een tijdje de groepjes. Of ga op een speciale manier of met een speciaal doel op tocht: als duikers (mét duikbril en zwemvliezen) op zoek naar alle vormen van water, als ontdekkingsreizigers (met kaart, kompas, verrekijkers, vergrootglazen en glazen potjes) of als echte ‘survivors’ (stukjes touw, een zakmes voor de leiding, een zeil, een beperkte hoeveelheid water).
Voor kabouters/welpen is begeleiding ook nog een noodzaak. Bedenk een tocht met beperkte opdrachten en een doel waarin waarbij ze zich kunnen uitleven (een zwembad, een speeltuin). Beperk de technieken tot speelse opdrachten: spoortekens volgen, gebouwen zoeken op basis van beschrijvingen of een beek volgen.
Voor jonggivers mag het al iets uitdagender zijn (maar het moét niet altijd). Begeleiding blijft aanbevolen, maar kan al eens ‘op afstand’ gebeuren (jij volgt hen, zij zien je niet altijd).
Givers en jins tenslotte zijn klaar voor het grote werk..
Bij iedere leeftijd geldt het gouden principe: een geslaagde tocht die misschien niet zo héél erg moeilijk is, is toffer dan een moeilijke tocht die volslagen mislukt…

Problemen voorkomen

Materiaal (actieve veiligheid):

Zorg er voor dat je leden goed voorbereid zijn:

  • Regenkledij met reflectiestroken
  • Voldoende aangepaste kledij: meerdere lagen zijn altijd beter dan één dikke jas als het koud is. Als het warmer is: voldoende bescherming tegen de zon en best iets warmers voorzien voor als je bezweet stil staat op een rustig moment.
  • Degelijke stapschoenen
  • Hoofdbedekking
  • EHBO-tasje. Alleen voor jins en leiding of anders enkel met heel beperkte inhoud (pleisters en ontsmettingsmiddel). Zorg er zeker voor dat ze goed weten waarvoor alles dient.

Organisatorische voorzorgen (passieve veiligheid):

  • Baken je terrein af. Als de deelnemers weten dat ze bijvoorbeeld niet over een kanaal, een spoorweg, een autosnelweg mogen gaan, weten ze ook waar ze moeten stoppen als ze verkeerd zouden lopen.
  • Het terrein waar je eventueel zoekgeraakte groepjes moet gaan zoeken, kan je drastisch beperken door je tocht logisch in te delen. Groot voordeel is dat je verschillende delen van de tocht voor meerdere groepjes kan gebruiken.
  • Achttocht (ideaal als je twee ploegen hebt). Zie tekening.
  • Stertocht (ideaal voor een gevarieerde tocht met vaste controlepunten, het terrein is beperkt tot een cirkel met een straal van één derde van de lengte van de tocht voor de deelnemers).
  • Bouw controlepunten in. Zeker als een bepaalde opdracht voor interpretatie vatbaar is, is het heel belangrijk dat je het vertrouwen weet te herstellen of te bevestigen. Een controlepunt is niet noodzakelijk een bemande post (mag wel natuurlijk, een lekkere warme choco is altijd welkom…), maar het kan ook een niet te missen punt zijn. Bv.: vermeld op een rechte weg-schets de naam van een straat of weg. Zo wordt snel duidelijk of ze goed of fout zitten en kunnen ze, indien nodig, op hun stappen terugkeren en opnieuw beginnen vanaf het vorige bekende punt.
  • Een aanrader: geef de schaal aan. Zo kunnen ze ook door hun passen te tellen ongeveer weten waar ze wat zouden moeten tegenkomen.
  • Hou rekening met het feit dat je op het ‘terrein’ (bos, akker, moeras…) véél langzamer vooruit komt dan op asfaltwegen. Een voortgang van 2 à 3 kilometer per uur op het terrein is vrij normaal.

Tot slot

  • Een gouden raad: een tocht, zeker als die een rechte weg-schets, een kompastocht of eender welke voor interpretatie vatbare opdracht bevat, moét je zelf op het terrein uitstappen. Hou er daarbij rekening mee dat jij sneller gaat dan de deelnemers, jij weet immers van tevoren waar je naartoe gaat.
  • Zorg er steeds voor dat start- en eindpunt van de tocht duidelijk als dusdanig herkenbaar zijn. Het beginpunt en zeker het eindpunt moeten ook een zeker comfort bieden (beschutting tegen de weersomstandigheden, een toilet, water,…).
  • Leer je leden goede straatmanieren aan. Overloop de belangrijkste verkeersregels, vraag correct gedrag en voldoende concentratie.
  • Loop links: zoals de wet zegt, moet je altijd op het voetpad of de gelijkgrondse berm lopen. Als geen van beiden aanwezig is, opteren wij er voor om steeds links en achter elkaar te lopen.

En als er dan toch iets mis gaat…

  • Zorg voor een noodenveloppe. Bouw eventueel gradaties in (één per opdracht en één als ze het écht niet meer zien zitten). Denk eraan dat het noodnummer permanent bemand moet zijn. En het is ook prettig als de mensen naar wie gebeld wordt, weten wat ze kunnen verwachten. Denk er ook aan dat in de Ardennen een gsm niet altijd even goed werkt!
  • Geef de deelnemers duidelijke instructies voor ze vertrekken.
  • Geef duidelijk aan wat er op de schetsen en kaartjes staat. Wordt een garageoprit beschouwd als weg of juist niet? (Advies: de schets houdt alleen rekening met publiek toegankelijke wegen.)
  • Laat hen weten dat ze in geval van nood of twijfel het beste eerst het noodnummer bellen. Zo voorkom je dat een jongverkenner met een pijnlijke grote teen besluit de politie te bellen…
  • Zeg hen dat het heel belangrijk is dat ze samen blijven, zéker als er iets gebeurd is.
  • Geef een checklist mee met daarop wat er moet gemeld worden bij het doorgeven van een noodbericht:
  • Wie belt er?
  • Wat is er precies gebeurd?
  • Zijn er slachtoffers?
  • Wat was het laatste bekende punt dat je passeerde?

Ben je geholpen met deze info?