SpringkaSPELEN

Details

Duur: 160 minuten

Intensiteit: zwaar

Leeftijd: van 6 tot 21 jaar

Soort: actief

Terrein: buiten

Kennismaking en losmakertje

  • ‘Ik hang in een bananenboom’:

Iedereen staat in een cirkel in het springkasteel en haakt de armen in elkaar. Als het jouw beurt is, hang je in de lucht, voeten van de grond en zeg je: “Ik ben X, ik hang in een bananenboom en ik gooi mijn banaan naar Y. Dan doet Y hetzelfde.

THEMATIP: je kan de bananenboom aanpassen naar het thema van het springkasteel. Bv: ruimte: Ik hang in mijn ruimteschip en ik gooi een ster naar … .

 

  • ‘Mijn springkajump’:

We staan in een cirkel of tegen de randen van het springkasteel. Iedereen komt elk om beurt of per twee naar het midden, zegt zijn/haar naam en doet een gekke springkasteelsprong.

Opwarmers

 In 1 springkasteel, spelletjes niet in teams, maar gewoon allemaal samen, ieder voor zich.

  • Tackle buis: 1 iemand staat in het midden en draait rond met de zwembadbuis. De rest staat errond in een cirkel en moet erover springen. Als ze geraakt worden, liggen ze eruit. Iemand van deze afvallers kan de persoon in het midden eens vervangen als die te duizelig wordt.
  • Omgekeerde limbo: 2 mensen houden een touw/buis vast in het midden van het springkasteel, laag tegen de grond. Iedereen staat aan een kant van het springkasteel en moet erover springen. Telkens van kant naar kant en het touw gaat steeds hoger. Wie het touw raakt of er niet meer over kan springen, ligt eruit.
    Wie erover springt met een kunstje, krijgt extra respect of een extra leven.
  • Springkastelendans: stoelendans, maar dan rond het springkasteel lopen. Als de muziek stopt moet iedereen zo snel mogelijk in het springkasteel, niet op de rand. Hoe ze in het springkasteel geraken, blijft gelijk (bv. Over de rand langs achter) maar op de rand blijven, telt niet. Ze moeten echt in het springkasteel zijn.

Tijdens dit spel krijgt elke afvaller een nummertje op zijn hand, 1 of 2, dit is dan de teamverdeling voor het volgende deel.

De winnaars krijgen telkens 1 tennisbal (voor het eindspel).

Teamspelletjes

Afhankelijk van het aantal deelnemers kunnen er nu twee of meerdere springkastelen gebruikt worden.

  • Tussen vier vuren (aka tussen vier springkastelen, maar het zijn er 2)

Er staan twee springkastelen met de opening naar elkaar. Elk team staat in 1 springkasteel. Je moet de spelers van het andere team proberen te raken door de bal te gooien (niet op het hoofd). Is iemand geraakt, dan ligt die eruit en moet die persoon aan de buitenkant gaan staan van het andere team. Als er een bal buiten gaat, kan deze persoon de bal vanuit deze positie ofwel naar zijn team teruggooien of over de muren te gooien in de hoop zo iemand te raken. Lukt dat, dan mag die terug in zijn team, zoniet, blijven staan.
Als een speler rechtstreeks de bal vangt, dan is hij niet aan en mag hij de bal gebruiken om te gooien.
 

  • Geblinddoekt treintje

De teams verdelen zich nog eens in twee groepjes, nu zijn er idealiter 4 groepjes van 5. Ze gaan in een treintje staan met de handen telkens op de schouders van de persoon voor je. Iedereen is geblinddoekt, behalve de achterste persoon.

In het springkasteel zijn fruittella’s (of andere verpakte snoepjes) verspreid. De teams moeten er zo veel mogelijk verzamelen. De achterste persoon van de trein geeft instructies door naar de voorste dmv kneepjes in de schouder.

Bv. Knijpt hij in de rechterschouder, dan doet iedereen dat tot de voorste dat ontvangen heeft en weet die persoon dat hij naar rechts moet. Een kneepje links is naar rechts, een dubbele kneep is bijvoorbeeld bukken (om een fruittella op te rapen). Tip om het actiever te maken: Als de leiding klapt of fluit, moeten ze al springend verder ipv al stappend.

 

  • Levende postzak:

De teams geven elkaar nummers van 1 tot hun aantal met hoeveel ze zijn, tot 10 waarschijnlijk. Ze zetten zich tegen de achterste wand in het springkasteel. 1 persoon ligt in het midden tussen de twee springkastelen. Als er een nummer wordt geroepen, moet van elk team die nummer de persoon in het midden zo snel mogelijk naar zijn kamp trekken tot aan een aangeduide streep in het springkasteel (met tape).

 

  • Dassen- of ballonnenroof

Iedereen steekt zijn sjaaltje in broek langs de achterkant aan het achterwerk. De teams moeten proberen om alle sjaaltjes van het andere team te bemachtigen. Ze starten allemaal in hun eigen springkasteel en mogen dus naar het andere overlopen om daar sjaaltjes te gaan stelen. Als je een sjaaltje trekt, moet je dat eerst naast je springkasteel gaan leggen om dan pas weer een nieuw te gaan stelen. Je mag er geen twee of meer tegelijk hebben. Het team waarvan de laatste of de meesten overblijven, wint.

TIP: Dit kan ook met ballonnen die je vastbindt aan je enkels met een stukje touw of plakband en dan moet je die al springend kapotspringen.

 

  • Levende blad-steen-schaar-race

De teams beginnen in hetzelfde springkasteel elk in een hoek. Er moet nu telkens van elk team 1 persoon samen starten en naar de hoek recht voor hen van het andere springkasteel lopen en tikken. De bedoeling is om zo snel mogelijk tot bij het andere team te geraken, via de binnenwanden van het springkasteel.
Onderweg kom je de loper van het andere team tegen en doe je blad steen schaar met je hele lichaam. De verliezer blijft staan, de winnaar kruipt door deze benen en zet zijn race verder.
Steen= een bolletje op de grond maken

Blad= plat op de grond liggen

Schaar= benen doen in de lucht de schaarbeweging.

 

  • Estafette

Met het materiaal voorhanden (yogamatje, ballen, zwembadbuizen, …) de teams om ter snelst een parcours laten afleggen. Dat kan individueel, per twee, vastgebonden, …

 

  • Haasje over race

Elk team begint van het springkasteel. De eerste zet zich gebogen in het springkasteel. Het hele team springt daarover en zet zich langs de wanden van het springkasteel ook gebogen zodat iedereen over elkaar kan springen. Zo plaatsen ze zich zo dicht mogelijk bij de wanden van het springkasteel en max 1 sprong tussen elkaar (zodat ze niet te ver uit elkaar gaan staan) om er uiteindelijk ook weer af te springen.

 

  • Robin Hood
     

De teams zijn elk in hun springkasteel en duiden in hun groep de ‘Robin Hood’ aan. Het andere team weet niet wie dat is, maar moet de Robin Hood zien te vangen en in hun eigen kamp zien te krijgen. Ze doen dat door mensen van het andere team op te pakken en naar hun kamp te brengen. Als die persoon tegen de achterwand van het springkasteel is, moet die zeggen of hij of zij de Robin Hood is. Zoniet, zoekt het team verder door steeds personen naar hun kamp te brengen. Hebben ze de Robin Hood gevonden, dan zijn ze gewonnen. Dit kan eventueel ook 2x gespeeld worden.

OPTIONEEL: met 4 springkastelen

 

  • Levende Hippo Hap

In het midden tussen de vier springkastelen liggen keiveel tennisballen. De teams zijn nu in 4 verdeeld. Ze moeten binnen de minuut (of tot de ballen op zijn) elk om beurt een tennisbal halen en die naar hun kamp brengen. Om het risico op valspelen te verkleinen, kunnen de handen vastgebonden worden op de rug en moeten ze de ballen op een andere manier zien te bemachtigen.

 

  • Muurbal
    De springkastelen staan met de rug naar elkaar

De teams gooien ballen over het springkasteel om mensen aan te gooien. De deelnemers mogen de ballen ook vangen, maar ze zien dus niet van waar en wanneer er een bal komt. Als er iemand aan is, ligt die eruit. Wie rechtstreeks vangt, mag de bal teruggooien.

Tips op het einde als ze een springkasteel huren:

  • Contract altijd nalezen
  • Laten verzekeren (schade kan altijd)
  • Speel met respect voor het materiaal

Eindspel: ballenwerpen

Tijdens de teamspelletjes konden de teams telkens tennisballen verzamelen. Het winnende team kreeg telkens 3 ballen, het verliezende 1.

Tijdens de opwarmspelletjes heeft de winnaar ook telkens 1 tennisbal verdiend.

Elk team mag nu binnen de minuut zo veel mogelijk tennisballen scoren in drie emmers. Drie personen zetten zich elk met een emmer in het ene springkasteel, (dit zijn de vangers) de anderen van dit team zetten zich met hun verdiende ballen in het andere (dit zijn de gooiers). Nu moeten ze er zoveel mogelijk in de emmers gooien. De vangers mogen bewegen.

LET OP: De bal moet in de emmer blijven, hij mag er niet uit botten, anders telt het niet.Het team dat het vaakst gescoord heeft, wint. De prijs: de rest van de fruittella’s.

 

Evaluatie

Hoe hoger je in het springkasteel springt of hoe gekker je sprong = hoe leuker je het vond.

Materiaal

- Twee zwembadbuizen - duct tape - Alcoholstiften - Moussen bal - Fruittella’s - Turnmatje - Twee yogamatjes - Papieren tape - Sjaaltjes (voor dassenroof en blinddoeken) - 50 tennisballen - 3 emmers